De Economische Ideeën van Frederick Winslow Taylor

Inleiding
Frederick Winslow Taylor staat bekend als de grote man van het wetenschappelijk management: het gebruik van op "meten is weten" gebaseerde methoden in management, zoals de selectie en productiviteitsmeting van werknemers, de nadruk op arbeidsverdeling en specialisatie en het opzetten van een hierop gefundeerd organisatieschema, om zo de productiviteit en daarmee de welvaart te vergroten. Interessant is dat Taylor's ideeën over economie naadloos passen binnen de Oostenrijkse School. Hieronder een reeks observaties uit Taylor's bekendste werk Principles of Scientific Management.

Thema 1: Zichtbare en onzichtbare verspilling
Taylor maakt expliciet onderscheid tussen aan de ene kant de zichtbare verspilling van materiële zaken, tastbare bronnen die mensen kunnen zien en voelen en aan de andere kant de onzichtbare verspilling door inefficiënt werken. Het volledige citaat van Taylor:

We can see our forests vanishing, our water-powers going to waste, our soil being carried by floods into the sea; and the end of our coal and our iron is in sight. But our larger wastes of human effort, which go on every day through such of our acts as are blundering, ill-directed; or inefficient, and which Mr. Roosevelt refers to as a lack of "national efficiency," are less visible, less tangible, and are but vaguely appreciated."

"We can see and feel the waste of material things. Awkward, inefficient, or ill-directed movements of men, however, leave nothing visible or tangible behind them. Their appreciation calls for an act of memory, an effort of the imagination. And for this reason, even though our daily loss from this source is greater than from our waste of material things, the one has stirred us deeply, while the other has moved us but little."

Het mislopen van voordelen is niet slechts een gedachtenoefening; werknemers, werkgevers en klanten van organisaties en daarmee feitelijk iedereen, zou in welvaart beter af zijn met minder verspilling en productiever werken.

Dezelfde observatie als van Taylor, is door de negentiende-eeuwse econoom en filosoof Frédéric Bastiat al op schrift gezet in diens beroemde Parabel van de gebroken ruit. Hierin legt Bastiat uit dat het veroorzaken van schade geen handelsvoordeel oplevert, maar dat die schade juist ten koste gaat van de welvaart. Deze parabel komt uit een serie essays uit 1850, met de heldere titel Ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas, in 1964 in vertaling gepubliceerd als That Which Is Seen, and That Which Is Not Seen (Dat Wat Wordt Gezien en Dat Wat Niet Wordt Gezien). Bastiat leerde de lezers naar alle effecten te kijken van menselijke handelingen, zowel de zichtbare als de onzichtbare. Bastiat vestigde de aandacht op de verborgen kosten, oftewel de onzichtbare, doch bestaande, misgelopen voordelen van (opzettelijk aangerichte) schade. Daar waar het publiek alleen het zichtbare voordeel ziet, zoals de gecreëerde werkgelegenheid voor de glazenier als gevolg van de gebroken ruit, wijst Bastiat erop dat de winkelier van dat geld geen nieuw paar schoenen of een boek kan kopen. Hij lijdt dus schade en had anders het genot van én de ruit én het paar schoenen gehad. Dit principe is eindeloos toepasbaar. Zoals Bastiat zegt: "Society loses the value of things which are uselessly destroyed." Deze woorden weerklonken een halve eeuw later bij Taylor, in de vorm van het mislopen van welvaart door opzettelijk inefficiënt werken, zonder goed management.

Frederick Taylor deed hetzelfde als Bastiat en keek naar de consequenties van keuzes die mensen maken, zoals opzettelijk langzaam werken en storingen veroorzaken in de machines op de werkvloer, om zo "de werkgelegenheid te redden." Taylor wijst in zijn boeken, net als Bastiat bijna een eeuw eerder, op de nadelige effecten hiervan op iedereen.

Geïnspireerd door Bastiat werkte Henry Hazlitt de parabel verder uit in zijn boek Economics in One Lesson (1946). Hazlitt wijst erop dat de vele denkfouten in de economie een specifiek menselijke oorzaak hebben:

"... the special pleading of selfish interests.

While every group has certain economic interests identical with those of all groups, every group has also, as we shall see, interests antagonistic to those of all other groups."

Hazlitt gebruikte hetzelfde voorbeeld, met als kleine aanpassingen dat het breken van de ruit door een vandaal komt, de winkelier een bakker is en dat die het geld zou kunnen uitgeven aan een nieuw pak of iets soortgelijks. En net als Bastiat geeft Hazlitt weer zoals het publiek zou redeneren: het geld dat de glazenier ontvangt, stroomt verder door naar anderen als hij het uitgeeft. Ook Bastiat beklemtoont en weerlegt de denkfout dat geld circuleert dankzij het kapot maken van eigendommen. Hij noemt het extra pak dat niet geproduceerd wordt omdat de bakker er geen geld meer voor heeft. Alleen het publiek ziet dit niet omdat het er niet is; men ziet alleen de nieuwe ruit. Het boek van Hazlitt is eigenlijk een oproep tot productief denken en doen, door het weerleggen van populaire denkfouten. Ook Hazlitt neemt steeds alle effecten mee van menselijk handelen, ook de niet direct zichtbare.

8Zowel Bastiat als Hazlitt hadden dezelfde intenties: het daadwerkelijk verbeteren van het economisch denken en doen ten gunste van iedereen, net als Frederick Taylor in zijn dagen.

Er bestaan veel commentaren op Bastiat, waaronder "opbouwende kritieken". Louis Carabini wil in Bastiat's "The Broken Window": A Critique (Mises Institute, 2007) het betoog van Bastiat juist versterken door zaken aan te halen die Bastiat over het hoofd zou hebben gezien en dieper in te gaan op wat echt ongezien blijft.

Bastiat zou (Carabini, p. 152) alleen gelijkwaardige goederen hebben meegewogen (ruit en schoenen) en zo een zero-sum game hebben ingecalculeerd, terwijl er ook sprake kan zijn van netto verlies, als beide goederen voor de betrokken partij een andere geldelijke waarde zouden hebben. Was de ruit duurder dan de schoenen, dan valt het voorbeeld dus economisch negatief uit. Carabini (p. 153) stelt verder dat Bastiat over het hoofd ziet wat de glazenier met zijn geld had gedaan na het vervangen van de gebroken ruit. Dat had evengoed het kopen van een nieuw paar schoenen kunnen zijn, waardoor de schoenmaker toch geen verlies zou hebben geleden met de vernielde ruit. Dus de expliciete mededeling van Bastiat: "If the window had not been broken, the shoemaker's trade (or some other) would have been encouraged to the amount of six francs: this is that which is not seen." is niet per se juist. Toch is verdedigbaar dat zonder gebroken ruit, de schoenindustrie meer had verkocht: zowel de winkelier als de glazenier, als die elders een nieuwe ruit had gezet, hadden een paar schoenen kunnen kopen. Echter, de situatie betreft die van de ruit die gebroken is. Carabini's woorden "As it stands then, the shoe industry (or other industry) is no less encouraged whether the window is broken or remains intact." kunnen evengoed juist zijn, met dien verstande dat zonder gebroken ruit en met een nieuwe ruit elders, de schoenmaker wellicht twee paar schoenen had kunnen verkopen: zowel aan de winkelier als aan de glazenier.

Carabini (p. 153) merkt terecht op dat niet alleen de misgelopen schoenen, maar bovenal de misgelopen extra ruit die zonder vernieling in een nieuwe woning had kunnen worden gezet, dus vergroting van de welvaart, het relevante ongeziene effect van de vernieling is. Dit is een uitbreiding op wat Bastiat schreef. Nu is alleen de schade hersteld en is de welvaart niet uitgebreid. Het echte niet-geziene effect zou dus zijn de misgelopen nieuwe ruit elders. Op p. 154 komt Carabini nog met een aanvulling en versterking van Bastiat, bij het antwoord op de vraag: "What would become of the glaziers if no one ever broke any windows?" In plaats van werken als glazeniers, zou een aantal van hen zonder vernielde ruiten ander werk doen en aldaar de welvaart vergroten door in behoeften van mensen te voorzien. Carabini (p. 154) zegt dan ook dat werk geen doel op zich is, zoals vaak wordt gedacht. Vernielingen leiden mensen af van hun andere, productieve werkzaamheden.

Binnen de Oostenrijkse School en daarmee verwante economen, vinden Taylor's ideeën dus sterke weerklank, zij het via de omweg van Bastiat en Hazlitt.

Thema 2: Productiviteit en welvaart
Taylor beargumenteert dat de grootste rijkdom alleen bereikt kan worden met de grootste efficiëntie. Het expres vertragen van werk, het zogeheten "soldiering" is daarbij uit den boze. Taylor:

... that the greatest prosperity can exist only as the result of the greatest possible productivity of the men and machines of the establishment--that is, when each man and each machine are turning out the largest possible output
Taylor geeft het voorbeeld van schoenen: mechanisatie van de productie heeft schoenen betaalbaar gemaakt voor iedereen, waar het voorheen een luxegoed was en de meeste mensen ze daarom niet hadden. Taylor benadrukt ook dat er géén antagonisme bestaat in belangen tussen werkgevers en werknemers. Hun belangen zijn identiek. Een uitgebreid citaat:
It would seem to be so self-evident that maximum prosperity for the employer, coupled with maximum prosperity for the employee, ought to be the two leading objects of management, that even to state this fact should be unnecessary. And yet there is no question that, throughout the industrial world, a large part of the organization of employers, as well as employeee, is for war rather than for peace, and that perhaps the majority on either side do not believe that it is possible so to arrange their mutual relations that their interests become identical.

The majority of these men believe that the fundamental interests of employeee and employers are necessarily antagonistic. Scientific management, on the contrary, has for its very foundation the firm conviction that the true interests of the two are one and the same; that prosperity for the employer cannot exist through a long term of years unless it is accompanied by prosperity for the employee, and vice versa; and that it is possible to give the workman what he most wants--high wages--and the employer what he wants--a low labor cost--for his manufactures.

De "klassenstrijd" is daarom een mythe. Productiviteitsgroei en daarmee stijgende welvaart, komt beide partijen ten goede. Hiervoor is een productieve allocatie van schaarse bronnen, waaronder arbeid, vereist. Deze optimale allocatie van bronnen is één van de hoofdthema's van Oostenrijkse School. Zo spreekt Von Mises uitgebreid over de misallocatie van kapitaal door de praktijk van fractioneel bankieren. Zijn onderbouwde kritiek daarop is één van de steunpilaren binnen deze economische stroming. Alleen hogere productiviteit, waaronder het gebruik van machines, maakt hogere reële lonen mogelijk.

Walter Block gebruikt in zijn op Hazlitt gebaseerde boek Defending the Undefendable, dezelfde gedachtengang voor het verdedigen van onder meer de uitblinker. Hierin komt hij overeen met Taylor. In hoofdstuk 31 (The Rate Buster) beschrijft Block exact zoals in films het foutieve denken op de werkvloer wordt uitgebeeld: een jongeling die "te hard" werkt, wordt door zijn collega's tot de orde geroepen. Ook wordt hij gewezen op de slechtheid van de altijd uitbuitende bazen en de klassenstrijd tussen bazen en arbeiders. Precies zoals Taylor het in de praktijk aantrof en welk beeld hij bestreed door te wijzen op de voordelen voor zowel werkgever als werknemer van productiviteitsgroei. Ook Block weerlegt overtuigend dit valse beeld. De hoeveelheid werk en daarmee de banen in de wereld, zijn onbegrensd, dat wil zeggen: waar onvervulde menselijke behoeften zijn, daar is werk. En die behoeften kennen geen limiet; als mensen alles hadden wat ze wilden, leefden we in het paradijs en had niemand nog een baan nodig. En die situatie hebben we overduidelijk niet. Dus juist hard werken brengt dit paradijs wel dichterbij en zou daarom beslist niet afgeremd moeten worden. Ook ontwikkelen slimme mensen nieuwe ideeën en producten en zijn daarmee van dienst voor iedereen. Block noemt mensen als Edison, Newton, Mozart, Bach, Ford, Salk en Einstein, die alle kwalitatieve uitblinkers en "norm overschrijdend" waren. Zij hebben elk op hun terrein enorme uitvindingen en verbeteringen voortgebracht. Hen afremmen zou volstrekte dwaasheid zijn geweest.

Thema 3: Productiviteit en banen
Een hardnekkig misverstand dat Taylor ook uit de weg wil ruimen, is het idee dat als werknemers harder werken, vooral door machines op volle toeren te laten draaien, er veel mensen werkloos zouden raken:

The great majority of workmen still believe that if they were to work at their best speed they would be doing a great injustice to the whole trade by throwing a lot of men out of work, and yet the history of the development of each trade shows that each improvement, whether it be the invention of a new machine or the introduction of a better method, which results in increasing the productive capacity of the men in the trade and cheapening the costs, instead of throwing men out of work make in the end work for more men.
Maar de historie bewijst dat betere technologie en andere vormen van stijgende arbeidsproductiviteit, juist meer banen schept in plaats van vernietigt. Door efficiëntere werkmethoden dalen de productiekosten, waardoor de vraag naar het product toeneemt. Dat leidt weer tot meer productie en werkgelegenheid in die sector. Taylor's al genoemde voorbeeld van schoenen bewijst ook dit: schoenen waren vóór de Industriële Revolutie, toen ze nog geheel handmatig werden geproduceerd, een luxegoed dat weinig werd gedragen. Door automatisering van de schoenproductie, zijn ze voor iedereen betaalbaar geworden. Het aanbod aan schoenen is enorm vergroot, maar de vraag er naar is dat ook, net als de werkgelegenheid in die sector. Dit geldt, door alle veranderingen in de productie, uiteraard voor vele sectoren in de samenleving. Toch geloven nog steeds veel werknemers, aldus Taylor, dat zo traag en inefficiënt mogelijk werken in hun belang is, omdat ze hun baan ermee zouden redden. Die mensen zien dus de bredere effecten van menselijk handelen over het hoofd, zoals Bastiat ook al aantoonde. Walter Block wees er dus ook al op dat hogere arbeidsproductiviteit geen banen vernietigt, want er blijven altijd onvervulde menselijke behoeften bestaan. Het paradijs waarin mensen alles hebben wat ze willen, is een utopie.

Nog een effect van grotere productiviteit is dat de arbeidsomstandigheden kunnen verbeteren, zowel qua loon als werkcomfort. Omdat er meer geld wordt verdiend, kan het bedrijf daarin investeren. Juist door traag te werken, houden werknemers hun arbeidsomstandigheden in stand. Taylor vindt dat juist ingenieurs en managers het voortouw kunnen nemen om deze misverstanden de wereld uit te krijgen, doch dit zou (destijds) volgens hem te weinig gebeuren.

Over Taylor in de hedendaagse managementliteratuur
In Heijnsdijk (Basiskennis Management, 2006, p. 98) staan enkele vermeende voordelen en vooral ook keerzijden van arbeidsdeling, doch de opsomming aldaar is niet geheel juist en compleet. Hierin ontbreekt (1) kostprijsdalingen door productiviteitsgroei, een voordeel dat zowel de klanten van buiten het bedrijf als werknemer en werkgevers in hun rol als klant aangaat; (2) tevredenheid bij werknemers om hun hogere loon en werkgevers wegens hogere winsten; (3) maatschappijbreed bewustzijn en een actieve houding ten aanzien van efficiency die men zal eisen van zowel werkgevers als werknemers; (4) geen vooringenomen en op de spits gedreven antagonisme meer, maar naadloze samenwerking tussen werkgever en werknemer, die beide hetzelfde financiële belang hebben, waardoor arbeidsconflicten en stakingen verdwijnen; (5) betere werkomstandigheden doordat er aandacht is voor optimalisering daarvan en er meer winst wordt gemaakt die hierin kan worden geïnvesteerd en (6) naast loonstijgingen ook verdwijnende armoede, minder werkuren en dus meer vrije tijd. Hierdoor kunnen menen zich ook op andere terreinen ontplooien. De financiële voordelen buiten de werkvloer om, zijn dus zeker het vermelden waard.

Op de nadelen valt ook een en ander af te dingen. De saaiheid en geestdodendheid zijn volgens Taylor op alle soorten arbeidsdeling van toepassing en geldt zelfs voor chirurgen. Ook zij komen allerhande problemen tegen die improvisatie en verbetering vergen. Dit geldt evenzeer voor de werknemer die specialistische kennis aangereikt krijgt van de managers en voormannen. Het werk wordt hierdoor juist interessanter en uiteraard beter betaald. Ook dient volgens Taylor de werknemer alle ruimte te krijgen als hij nieuwe ideeën aandraagt en beloning als die bruikbaar blijken te zijn. Zelfdenkendheid wordt zo aangemoedigd en dat "alles al door anderen voor hen is uitgedacht" is daarom niet altijd juist. Dat werknemers weinig betrokkenheid zouden hebben door hun beperkte bijdrage aan het eindproduct, is onjuist wegens onder meer de financiële prikkel van specialisatie en de betrokkenheid bij de goede arbeidsrelatie. Ook is werken in zo'n bedrijf en die functie, altijd vrijwillig. Al met al is scientific management ook een mentale verandering ten aanzien van arbeid, arbeidsrelaties en economie en de maatschappij als geheel. De eentonigheid, die overigens meer persoonlijk is bepaald dan objectief, wordt dus ruimschoots gecompenseerd met hogere lonen en lagere prijzen, oftewel een stijging van de koopkracht en dus de welvaart.

Heijnsdijk (Vitale Organisaties, 2009, p. 88) beschrijft kort het Taylorisme, waarbinnen medewerkers slechts uitvoerend zijn, "een soort getrainde robots die niet zelfstandig denken". Toch pleit dat nog steeds voor Taylor. Vóór zijn innovaties in management, dachten veel werknemers ook al niet zoveel na en hanteerden zij zelfs een reeks denkfouten die de productiviteit en daarmee de welvaart, tekort deden. Daar streed Taylor juist succesvol tegen. Door het denken te beperken en het werken taakgericht te maken, is dat euvel verholpen. Bovendien zijn ook de managers onder Taylor beperkt geraakt: die houden zich alleen nog bezig met het denkwerk en niet meer met de uitvoering ervan. De grotere productiviteit en vooruitgang in inkomen en overlevingsmogelijkheden (welvaart), zijn een opbrengst die deze offers de moeite waard maken.

Terug naar de hoofdpagina

© RatioVincit.nl, graag citeren met bronvermelding